Navigeer snel naar:

11 Alink, L., Prevoo, M., Van Berkel, S., Linting, M., Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM 2017). In opdracht van het WODC en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2018.

12 Prevalentiemonitor Huiselijk geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag. WODC & CBS, 2022.

13 Regioplan 2018. Aard en omvang ouderenmishandeling. WODC, 2018.

14 Platt, L., Powers, L., Leottie, S., Hughes, R.B. et al. The Role of Gender in Violence Experienced by Adults with Developmental Disabilities. Journal of Interpersonal Violence, 2017; 32(1), 101-129.

15 Hughes, R. B., Lund, E. M., Gabrielli, J., Powers, L. E., & Curry, M. A. Prevalence of interpersonal violence against community-living adults with disabilities: a literature review. Rehabilitation Psychology, 2011; 56(4), 302-319.

16 Vincent J., Felitti M.D. et al, Relationship of Childhood Abuse and Household Dysfunction to Many of the Leading Causes of Death in Adults: The Adverse Childhood Experiences (ACE) study, American Journal of Preventive Medicine, Volume 14, Issue 4, May 1998, p. 245-258.

17 De meldcode schrijft niet één instrument voor. Per sector worden vaak verschillende methoden gehanteerd.

18 Platt, L., Powers, L., Leottie, S., Hughes, R.B. et al. The Role of Gender in Violence Experienced by Adults with Developmental Disabilities. Journal of Interpersonal Violence, 2017; 32(1), 101-129.

19 De jeugdbeschermer die namens de GI een OTS uitvoert, werd voorheen gezinsvoogd genoemd. De term jeugdbeschermer wordt echter ook gebruikt voor andere taken van de GI, zoals jeugdhulp in een vrijwillig kader, in geval van voogdij of in het kader van reclassering. Van belang is dus altijd te verifiëren welke rol de jeugdbeschermer vervult.

20 Als een kind het geweld niet heeft gezien of nog erg jong is, kan toch sprake zijn van betrokkenheid van een kind. Aanwezigheid van een zorgrelatie is eigenlijk al voldoende om te spreken van betrokkenheid van een kind.

21 Onder ‘geweld in de zorgrelatie’ wordt volgens artikel 1 Wkkgz het volgende verstaan: het seksueel binnendringen van het lichaam van een cliënt, ontucht met een cliënt of geweld jegens een cliënt, gepleegd door iemand die in dienst van een instelling of als opdrachtnemer van een instelling werkzaam is, of door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een instelling verblijft. Soms is geweld in de zorgrelatie tegelijkertijd geweld in afhankelijkheid (bijv. bij zorgboerderijen en gezinshuis-ouders). In die gevallen moet zowel bij de IGJ als bij VT gemeld worden. Bij beide meldingen moet worden aangegeven dat ook bij de andere partij is gemeld.

Uitsluitingen en andere meldcodes
Geweld in de zorgrelatie valt buiten de reikwijdte van de meldcode. Op grond van artikel 11 lid 1 onder b van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) moet een zorgaanbieder dergelijk geweld melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).21

Bent u in dienst van een instelling, dan heeft u niet alleen te maken met deze meldcode maar ook met de meldcode van uw instelling. Ook zult u met collega’s werken die gebonden zijn aan meldcodes van andere beroepsgroepen. Verwacht mag worden dat deze meldcodes goed op elkaar aansluiten, omdat zij op dezelfde wet en hetzelfde basismodel zijn gebaseerd. U bent zowel gehouden aan de professionele standaard van uw eigen beroepsgroep (zoals onder andere neergelegd in deze meldcode), als aan de normen en codes van de instelling waar u werkzaam bent.

KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld geldt ook voor tandartsen
Ook tandartsen en tandarts-specialisten kunnen met vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld geconfronteerd worden. Daarom kan overal waar in deze tekst arts staat, ook tandarts en tandarts-specialist gelezen worden. Een uitzondering geldt voor de passages over de Verwijsindex Risicojongeren (VIR), omdat tandartsen niet bevoegd zijn tot het doen van een melding aan de VIR (zie stap 4 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld). Zie hiervoor ook bijlage 7 Overzicht vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld en doelgroepen. Daarin staat een link naar de factsheet Specifieke signalen in de mondzorg en tandheelkundige verwaarlozing (KNMT 2022).

Reikwijdte van deze meldcode
De KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld geldt voor álle artsen en voor alle vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld, waaronder bijvoorbeeld ook ouderenmishandeling, mishandeling van mensen met een verstandelijke beperking en mensenhandel.

Deze meldcode is niet alleen relevant voor artsen die contact hebben met mogelijke slachtoffers van kindermishandeling en huiselijk geweld, zoals kinderen, ouderen of mensen met een verstandelijke beperking. Ook artsen die een zorgrelatie hebben met bijvoorbeeld een ouder, een grootouder of voogd, of een andere persoon tot wie het slachtoffer in een relatie van onvrijheid of afhankelijkheid staat, kunnen geconfronteerd worden met vermoedens van mishandeling door deze persoon. Te denken valt aan een huisarts of psychiater die een ouder begeleidt, maar ook aan een arts voor verstandelijk gehandicapten (arts VG) die een ouder begeleidt met een verstandelijke beperking en mogelijk beperkte ouderschapscapaciteiten. Of een bedrijfsarts of verzekeringsarts die een ouder met ernstige lichamelijke beperkingen beoordeelt.

Uw zorgplicht als arts brengt met zich mee dat u óók dreigende schade voor de kinderen en/of andere personen die afhankelijk zijn van uw patiënt, bijvoorbeeld als gevolg van diens (psychische of lichamelijke) ziekte, helpt te voorkomen. Dit door de effecten van deze ziekten op het ouderschap mee te nemen in de behandeling, door hierover in gesprek te gaan, waar nodig hulp te verlenen of te organiseren, en zo nodig ook door een melding te doen bij Veilig Thuis. Zie daarvoor ook de kindcheck en de mantelzorgverleningscheck uit stap 1 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I).

Terughoudendheid bij melden volwassenengeweld
Zijn bij huiselijk geweld geen kinderen betrokken, als slachtoffer of als getuige, dan spreekt de meldcode van volwassenengeweld.20 Is er sprake van volwassenengeweld en weigert het volwassen slachtoffer om toestemming te geven voor gegevensverstrekking? Dan is meer terughoudendheid nodig bij het doorbreken van het beroepsgeheim dan wanneer er (ook) kinderen betrokken zijn. Dit heeft te maken met het zelfbeschikkingsrecht van de volwassene. De mate van kwetsbaarheid van het volwassen slachtoffer (bijvoorbeeld door diens (verstandelijke of cognitieve) beperking, hoge leeftijd of zorgafhankelijkheid) moet wel uitdrukkelijk worden meegewogen. Terughoudendheid geldt namelijk alléén als sprake is van een weloverwogen en in vrijheid geuite weigering van het volwassen slachtoffer om gegevens te delen. In dat geval hanteert de meldcode iets striktere criteria voor het doorbreken van het beroepsgeheim. U zet de melding of informatieverstrekking dan alleen door als dat noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zwaar lichamelijk of psychisch letsel of de dood af te wenden. U doet dat alleen als hulp dit ernstige gevaar op geen enkele wijze kan afwenden.

In alle andere gevallen meldt of verstrekt u informatie volgens de professionele normen uit de stappenplannen in deze meldcode. Zie ook de toelichting op afwegingsvraag 2 bij stap 5 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I). Zijn bij huiselijk geweld wél kinderen betrokken, als getuige of anderszins, dan is er sprake van kindermishandeling en kunt u met in achtneming van de professionele normen al eerder een melding doen.

Meldrecht, geen meldplicht
Op grond van artikel 5.2.6 van de Wmo mogen beroepsbeoefenaren met een plicht tot geheimhouding, op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep, zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis. Dat mogen ze alleen doen:

  • als dat noodzakelijk is om kindermishandeling en/of huiselijk geweld te stoppen; of

  • als ze een redelijk vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld en dat willen laten onderzoeken.

In ons land heeft de wetgever bewust niet gekozen voor een wettelijke meldplicht. Daar kleven namelijk meer nadelen dan voordelen aan. Zo bestaat de kans dat patiënten die met mishandeling te maken hebben, u of de gezondheidszorg in het algemeen gaan mijden, terwijl hulp juist dan hard nodig is. Een meldplicht kan ook leiden tot ‘defensief melden’ en dus tot veel onnodige meldingen. Dit is nodeloos belastend, ook voor de vertrouwensrelatie arts-patiënt. Daarbij dreigt het gevaar dat meldingen in het gedrang komen.

U moet dus afwegen of u van het meldrecht gebruikmaakt. Het meldrecht is gebaseerd op de gedachte dat in de genoemde gevallen het belang van het slachtoffer vóór het beroepsgeheim mag gaan. Als het gaat om kindermishandeling vloeit dit ook voort uit artikel 3.1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Op grond van dit verdragsartikel moeten de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Ook artikel 19 van het IVRK speelt een rol. Dit artikel verplicht de lidstaten om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, mishandeling en verwaarlozing.

Een meldrecht betekent dat u per geval een afweging moet maken of een melding noodzakelijk is. De meldcode biedt daar door middel van een aantal professionele normen handvatten voor. Die normen zijn ruimer dan de strikte criteria die gelden voor het doorbreken van het beroepsgeheim op grond van een conflict van plichten. Zie verder bijlage 2 Beroepsgeheim en melden van kindermishandeling en huiselijk geweld

Naast bovenstaand meldrecht uit artikel 5.2.6 Wmo bestaan ook andere, vergelijkbare wettelijke meldrechten voor het uit eigen beweging verstrekken van gegevens. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van gegevens via de Verwijsindex Risicojongeren (VIR), aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en aan een jeugdbeschermer die een ondertoezichtstelling (OTS) uitvoert.19 Voor gegevensverstrekking aan andere ‘derden’, zoals hulpverleners en andere beroepskrachten die niet rechtstreeks bij de behandelingsovereenkomst betrokken zijn, is dat niet het geval. Toch beschrijft de meldcode in stap 4 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I) hoe in uitzonderingsgevallen op basis van het conflict van plichten ook aan deze derden zonder toestemming gegevens kunnen worden verstrekt. In onderdeel III van deze meldcode is het verstrekken van informatie over kindermishandeling en/of huiselijk geweld op verzoek van politie/justitie gereguleerd. Dit kan zonder toestemming alleen op grond van een conflict van plichten. Zie over de meldrechten en het conflict van plichten verder bijlage 2 Beroepsgeheim en melden van kindermishandeling en huiselijk geweld.

Beroepsgeheim van de arts
Voor het beroepsgeheim geldt een aantal algemene wettelijke bepalingen. Deze zijn opgenomen in:

  • de regeling in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek over de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling, ook wel de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) genoemd;

  • de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG); en

  • het Wetboek van Strafrecht.

Volgens deze bepalingen heeft een arts die met anderen informatie deelt, daarvoor in beginsel de toestemming van de betrokkene(n) nodig. Deelt u die informatie zonder toestemming, dan schendt u formeel uw beroepsgeheim. Onder omstandigheden is het doorbreken van het beroepsgeheim zonder toestemming echter wettelijk toegestaan. Dit staat onder meer in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015.

Beroepsgeheim en meldrecht bij kindermishandeling en huiselijk geweld
Schakelt u bij (een vermoeden van) kindermishandeling of huiselijk geweld derden in? Dan kan dit conflicteren met uw beroepsgeheim. In de meldcode komt dit onderwerp dan ook regelmatig terug.

Communiceren met ouders en kinderen
Kinderen verdienen gedurende het doorlopen van het stappenplan een vorm van communicatie die op hen is toegesneden. Het is van belang om hierbij te bekijken wanneer de ouder/verzorger de rol van ouder en aanspreekpunt voor het kind kan behouden en wanneer het verstandiger is dat het kind alleen met u of andere hulpverleners spreekt. De aanwezigheid van ouders/verzorgers is niet altijd in het belang van het kind. Zie ook bijlage 8 Tips voor gesprekken met ouders en kinderen.

Open bespreken van vermoedens van kindermishandeling
Het bespreken van (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld kan de vertrouwensrelatie tussen u en uw patiënt schaden. Het risico daarvan is dat de patiënt niet meer open naar u is of de behandelrelatie verbreekt, terwijl hulp juist noodzakelijk is. Als u vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld op een juiste en professionele wijze bespreekt, leidt dat meestal tot herstel van de veiligheid. Maar in uitzonderingssituaties kan zo’n gesprek ook leiden tot onveiligheid bij het slachtoffer of bij uzelf. Hoewel openheid in deze meldcode het uitgangspunt is, kan het daarom soms toch beter zijn om (tijdelijk) niet open te zijn in het gesprek.

Benodigde vaardigheden en rol van de arts
De bestrijding van kindermishandeling en huiselijk geweld stelt hoge eisen aan uw sociale en communicatieve vaardigheden. Het vergt tact om dit gevoelige probleem bespreekbaar te maken. Essentieel is dat u zich niet veroordelend opstelt. Mishandeling is meestal het gevolg van onmacht. Onmacht om andere problemen het hoofd te bieden of onmacht die voortkomt uit pathologie bij de pleger en/of het slachtoffer. Juist daarom moeten zowel slachtoffer als pleger tijdig (en bij voorkeur ook gelijktijdig) hulp krijgen. Dát moet de eerste insteek zijn van het gesprek.

Dat neemt niet weg dat het soms nodig kan zijn om de pleger en het slachtoffer door civiel-, bestuurs-en/of strafrechtelijk ingrijpen (tijdelijk) van elkaar te scheiden of tot hulpverlening te dwingen. Soms is dat de enige mogelijkheid om de veiligheid te waarborgen. Dit is niet uw taak als arts, maar die van andere personen en instanties, zoals Veilig Thuis in samenwerking met de politie, het Openbaar Ministerie en/of de Raad voor de Kinderbescherming. De vertrouwensarts heeft daar – samen met zijn/haar ketenpartners – een rol in. Uw handelen als arts kan nodig zijn om deze opties mogelijk te maken.

Noodzaak van alertheid, actie en overleg
U moet altijd alert zijn op de eventuele aanwezigheid van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Maar kennis en alertheid alléén zijn niet genoeg. U moet ook actie ondernemen. Welke actie, op welke manier en op welk moment, is een kwestie van taxatie en afweging. Daarvoor biedt deze meldcode u handvatten, onder andere in de vorm van een stappenplan. Overleg, samenwerking en afstemming met anderen staan daarbij centraal. Kindermishandeling en huiselijk geweld zijn vaak zó complex, dat de aanpak ervan uw individuele mogelijkheden en/of die van uw organisatie overstijgen.

Belang van preventie van kindermishandeling en huiselijk geweld
Het is van groot belang dat u als arts kennis heeft van risicofactoren en signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld, en dat u alert bent op de aanwezigheid daarvan. Daarnaast dient u kennis te hebben van beschermende factoren, van het belang van preventie en van de preventieve mogelijkheden. Het in gesprek gaan over ouderschap en mantelzorgverlenerschap en over de invloed die somatische, psychische en/of maatschappelijke factoren hierop kunnen hebben, dient deel uit te maken van uw dagelijkse praktijk. Inzet van preventieve interventies, het zorgen voor voldoende ondersteuning en het betrekken van het netwerk wanneer er sprake is van een verhoogd risico, zijn de belangrijkste stappen in het voorkomen of verminderen van kindermishandeling en huiselijk geweld.

Dubbele loyaliteit van arts naar pleger en slachtoffer
Hoewel niet altijd duidelijk is wie slachtoffer is en wie pleger, en dat soms ook door elkaar loopt, is een bijkomende factor dat uw zorgplicht en loyaliteit als arts niet altijd uitsluitend bij het slachtoffer liggen, maar ook bij de (mogelijke) pleger(s). Bij sommige artsen liggen de primaire zorgplicht en loyaliteit zelfs overwegend bij de pleger(s). Toch is het de professionele verantwoordelijkheid van alle artsen dat zij (mogelijke) slachtoffers beschermen door kindermishandeling en huiselijk geweld te signaleren, hen uitleg te geven, toe te leiden naar hulp en zo nodig een melding te doen bij Veilig Thuis. Dit geldt ook als u (ook of alleen) de pleger als patiënt heeft. En dus ook als het slachtoffer niet uw patiënt is, maar wel deel uitmaakt van de huiselijke kring van uw patiënt.

Herkenbaarheid van kindermishandeling en huiselijk geweld
In de eerste plaats zijn kindermishandeling en huiselijk geweld vaak moeilijk te herkennen. Dit geldt zowel voor hulpverleners als voor de plegers en slachtoffers zelf. Vaak is er bij de pleger geen sprake van doelbewust schade doen aan het slachtoffer en voelt de pleger zich machteloos in zijn handelen. Het is dan vaak angst die het adequaat vragen om hulp in de weg staat.

In andere gevallen heeft de pleger onvoldoende zicht op de impact van het eigen handelen op het slachtoffer. Dit is vooral het geval wanneer het gaat om langetermijngevolgen bij (emotionele) verwaarlozing. Maar het kan ook aan de orde zijn wanneer het denken en handelen verstoord worden door bijvoorbeeld een ernstige psychiatrische aandoening of verstandelijke beperking. Pleger(s) en slachtoffer(s) erkennen de ernst van de situatie vaak niet en spreken er niet over met anderen, waarbij angst en/of schaamte vaak een belangrijke rol speelt. De loyaliteit naar, en de afhankelijkheid van de pleger(s) is bij slachtoffers vaak ook groot.

Daarnaast zijn signalen vrijwel nooit specifiek. Juist in de combinatie van signalen en de leefsituatie van het (vermoedelijke) slachtoffer en/of de (vermoedelijke) pleger ligt de basis van het herkennen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Maar ook fysieke signalen zijn vaak moeilijk of niet zichtbaar, waardoor nader lichamelijk/medisch onderzoek vaak noodzakelijk is. Om die reden vervult u als arts bij de signalering (en aanpak) van kindermishandeling en huiselijk geweld ook zo’n bijzondere rol. Het gebruik van signalerings- en risicotaxatie-instrumenten kan u helpen bij het herkennen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Er zijn vele instrumenten in omloop. U wordt op grond van deze meldcode geacht die instrumenten te hanteren, die in uw werksetting gebruikelijk zijn.17 Zie ook onderdeel IV Algemene verantwoordelijkheden van de arts rond kindermishandeling en huiselijk geweld.

Het herkennen van signalen is ook lastig omdat veel geweld samengaat met problematiek op andere terreinen: armoede, werkeloosheid, verslavingsproblemen, een (hoog)conflictscheiding en GGZ-problematiek. Oftewel de context van multi-problematiek kan het herkennen van geweld lastig maken. Ook bij mensen met een verstandelijke beperking (VB) kan het herkennen van signalen lastig zijn. Zeker bij mensen met een matige tot ernstige VB, met name vanwege beperkingen in de communicatie. Dit terwijl mensen met een matige tot ernstige VB juist meer risico lopen op problemen.18

Kenmerken van de bestrijding van kindermishandeling en huiselijk geweld
Kindermishandeling en huiselijk geweld, waaronder uitdrukkelijk ook verwaarlozing valt, zijn complexe problemen. De bestrijding ervan is dan ook niet makkelijk. Dat heeft te maken met verschillende factoren, die hieronder worden beschreven. Zij vormen mede de aanleiding voor deze meldcode.

Meldcode verplicht voor artsen en instellingen
Sinds de invoering van de Wet verplichte meldcode in 2013 zijn veel instellingen en professionals verplicht om te werken volgens een meldcode waarin staat hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling moet worden omgegaan. De verplichting geldt voor instellingen en zelfstandig werkzame professionals in de gezondheidszorg, ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, kinderopvang en justitie. Instellingen moeten ook de kennis over, en het gebruik van de meldcode bevorderen.

In het Besluit verplichte meldcode is vastgelegd uit welke elementen een meldcode in elk geval moet bestaan (een stappenplan met afwegingskader en een kindcheck). De KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld is gebaseerd op die wettelijke eisen, maar bevat méér dan dat. Zo is in deze meldcode een tweede stappenplan opgenomen voor het verstrekken van informatie door de arts (als informant) op verzoek van Veilig Thuis (VT), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of de Gecertificeerde Instelling (GI).

Introductie op de KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld

Kindermishandeling en huiselijk geweld komen in veel voor. De schatting van het aantal mishandelde kinderen in Nederland lag in 2017 tussen de 90.000 en 127.000, oftewel 26 tot 37 per 1000 kinderen.11 Cijfers uit 2022 lieten zien dat 9% van de bevolking van 16 jaar en ouder in de afgelopen 12 maanden slachtoffer was geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld. Dit komt neer op bijna 1,3 miljoen personen. 6% van de personen van 16 jaar of ouder was structureel slachtoffer van huiselijk geweld. Dat wil zeggen dat ze in de afgelopen 12 maanden ten minste één bepaalde vorm van huiselijk geweld (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks hadden meegemaakt. Dit betreft 850 duizend personen.12 Naar schatting heeft 5,5% van de thuiswonende ouderen sinds 65-jarige leeftijd een vorm van ouderenmishandeling meegemaakt. In 2017 was dat naar schatting 2,0%.13 De cijfers voor mishandeling van mensen met een verstandelijke beperking bedragen volgens buitenlands onderzoek 62% voor jongens en 58% voor meisjes. Voor volwassenen is dat 64% voor mannen en 68% procent voor vrouwen.14 Een eerdere review liet ook al hoge percentages zien bij mensen met een verstandelijke beperking. Naar voren kwam dat 26-90% van de vrouwen en 29-87% van de mannen gedurende hun leven ooit te maken heeft gehad met een vorm van mishandeling.15

Kindermishandeling en huiselijk geweld vormen een enorme bedreiging voor de veiligheid en de gezondheid van mensen. Daarnaast vormen ze voor kinderen een bedreiging voor hun ontwikkeling. Diverse onderzoeken tonen aan dat traumatische ervaringen in de jeugd vaak grote gevolgen hebben voor de psychische en lichamelijke gezondheid in het latere leven en kunnen leiden tot revictimisatie en slachtoffer-plegerwisseling.16 Tevens blijkt de kans groot dat geweld in het gezin van generatie op generatie wordt overgedragen (intergenerationele overdracht).

Om die redenen moeten kindermishandeling en huiselijk geweld krachtig worden bestreden. Als arts kunt en moet u daar een bijdrage aan leveren. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit uw zorgplicht als arts. Deze meldcode – en in het bijzonder het daarin opgenomen Stappenplan (vermoedens van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I) – is bedoeld om u te ondersteunen bij het maken van de afwegingen die daarbij noodzakelijk zijn.

11 Alink, L., Prevoo, M., Van Berkel, S., Linting, M., Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM 2017). In opdracht van het WODC en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2018.

12 Prevalentiemonitor Huiselijk geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag. WODC & CBS, 2022.

13 Regioplan 2018. Aard en omvang ouderenmishandeling. WODC, 2018.

14 Platt, L., Powers, L., Leottie, S., Hughes, R.B. et al. The Role of Gender in Violence Experienced by Adults with Developmental Disabilities. Journal of Interpersonal Violence, 2017; 32(1), 101-129.

15 Hughes, R. B., Lund, E. M., Gabrielli, J., Powers, L. E., & Curry, M. A. Prevalence of interpersonal violence against community-living adults with disabilities: a literature review. Rehabilitation Psychology, 2011; 56(4), 302-319.

16 Vincent J., Felitti M.D. et al, Relationship of Childhood Abuse and Household Dysfunction to Many of the Leading Causes of Death in Adults: The Adverse Childhood Experiences (ACE) study, American Journal of Preventive Medicine, Volume 14, Issue 4, May 1998, p. 245-258.

17 De meldcode schrijft niet één instrument voor. Per sector worden vaak verschillende methoden gehanteerd.

18 Platt, L., Powers, L., Leottie, S., Hughes, R.B. et al. The Role of Gender in Violence Experienced by Adults with Developmental Disabilities. Journal of Interpersonal Violence, 2017; 32(1), 101-129.

19 De jeugdbeschermer die namens de GI een OTS uitvoert, werd voorheen gezinsvoogd genoemd. De term jeugdbeschermer wordt echter ook gebruikt voor andere taken van de GI, zoals jeugdhulp in een vrijwillig kader, in geval van voogdij of in het kader van reclassering. Van belang is dus altijd te verifiëren welke rol de jeugdbeschermer vervult.

20 Als een kind het geweld niet heeft gezien of nog erg jong is, kan toch sprake zijn van betrokkenheid van een kind. Aanwezigheid van een zorgrelatie is eigenlijk al voldoende om te spreken van betrokkenheid van een kind.

21 Onder ‘geweld in de zorgrelatie’ wordt volgens artikel 1 Wkkgz het volgende verstaan: het seksueel binnendringen van het lichaam van een cliënt, ontucht met een cliënt of geweld jegens een cliënt, gepleegd door iemand die in dienst van een instelling of als opdrachtnemer van een instelling werkzaam is, of door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een instelling verblijft. Soms is geweld in de zorgrelatie tegelijkertijd geweld in afhankelijkheid (bijv. bij zorgboerderijen en gezinshuis-ouders). In die gevallen moet zowel bij de IGJ als bij VT gemeld worden. Bij beide meldingen moet worden aangegeven dat ook bij de andere partij is gemeld.

Uitsluitingen en andere meldcodes
Geweld in de zorgrelatie valt buiten de reikwijdte van de meldcode. Op grond van artikel 11 lid 1 onder b van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) moet een zorgaanbieder dergelijk geweld melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).21

Bent u in dienst van een instelling, dan heeft u niet alleen te maken met deze meldcode maar ook met de meldcode van uw instelling. Ook zult u met collega’s werken die gebonden zijn aan meldcodes van andere beroepsgroepen. Verwacht mag worden dat deze meldcodes goed op elkaar aansluiten, omdat zij op dezelfde wet en hetzelfde basismodel zijn gebaseerd. U bent zowel gehouden aan de professionele standaard van uw eigen beroepsgroep (zoals onder andere neergelegd in deze meldcode), als aan de normen en codes van de instelling waar u werkzaam bent.

KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld geldt ook voor tandartsen
Ook tandartsen en tandarts-specialisten kunnen met vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld geconfronteerd worden. Daarom kan overal waar in deze tekst arts staat, ook tandarts en tandarts-specialist gelezen worden. Een uitzondering geldt voor de passages over de Verwijsindex Risicojongeren (VIR), omdat tandartsen niet bevoegd zijn tot het doen van een melding aan de VIR (zie stap 4 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld). Zie hiervoor ook bijlage 7 Overzicht vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld en doelgroepen. Daarin staat een link naar de factsheet Specifieke signalen in de mondzorg en tandheelkundige verwaarlozing (KNMT 2022).

Reikwijdte van deze meldcode
De KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld geldt voor álle artsen en voor alle vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld, waaronder bijvoorbeeld ook ouderenmishandeling, mishandeling van mensen met een verstandelijke beperking en mensenhandel.

Deze meldcode is niet alleen relevant voor artsen die contact hebben met mogelijke slachtoffers van kindermishandeling en huiselijk geweld, zoals kinderen, ouderen of mensen met een verstandelijke beperking. Ook artsen die een zorgrelatie hebben met bijvoorbeeld een ouder, een grootouder of voogd, of een andere persoon tot wie het slachtoffer in een relatie van onvrijheid of afhankelijkheid staat, kunnen geconfronteerd worden met vermoedens van mishandeling door deze persoon. Te denken valt aan een huisarts of psychiater die een ouder begeleidt, maar ook aan een arts voor verstandelijk gehandicapten (arts VG) die een ouder begeleidt met een verstandelijke beperking en mogelijk beperkte ouderschapscapaciteiten. Of een bedrijfsarts of verzekeringsarts die een ouder met ernstige lichamelijke beperkingen beoordeelt.

Uw zorgplicht als arts brengt met zich mee dat u óók dreigende schade voor de kinderen en/of andere personen die afhankelijk zijn van uw patiënt, bijvoorbeeld als gevolg van diens (psychische of lichamelijke) ziekte, helpt te voorkomen. Dit door de effecten van deze ziekten op het ouderschap mee te nemen in de behandeling, door hierover in gesprek te gaan, waar nodig hulp te verlenen of te organiseren, en zo nodig ook door een melding te doen bij Veilig Thuis. Zie daarvoor ook de kindcheck en de mantelzorgverleningscheck uit stap 1 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I).

Terughoudendheid bij melden volwassenengeweld
Zijn bij huiselijk geweld geen kinderen betrokken, als slachtoffer of als getuige, dan spreekt de meldcode van volwassenengeweld.20 Is er sprake van volwassenengeweld en weigert het volwassen slachtoffer om toestemming te geven voor gegevensverstrekking? Dan is meer terughoudendheid nodig bij het doorbreken van het beroepsgeheim dan wanneer er (ook) kinderen betrokken zijn. Dit heeft te maken met het zelfbeschikkingsrecht van de volwassene. De mate van kwetsbaarheid van het volwassen slachtoffer (bijvoorbeeld door diens (verstandelijke of cognitieve) beperking, hoge leeftijd of zorgafhankelijkheid) moet wel uitdrukkelijk worden meegewogen. Terughoudendheid geldt namelijk alléén als sprake is van een weloverwogen en in vrijheid geuite weigering van het volwassen slachtoffer om gegevens te delen. In dat geval hanteert de meldcode iets striktere criteria voor het doorbreken van het beroepsgeheim. U zet de melding of informatieverstrekking dan alleen door als dat noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zwaar lichamelijk of psychisch letsel of de dood af te wenden. U doet dat alleen als hulp dit ernstige gevaar op geen enkele wijze kan afwenden.

In alle andere gevallen meldt of verstrekt u informatie volgens de professionele normen uit de stappenplannen in deze meldcode. Zie ook de toelichting op afwegingsvraag 2 bij stap 5 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I). Zijn bij huiselijk geweld wél kinderen betrokken, als getuige of anderszins, dan is er sprake van kindermishandeling en kunt u met in achtneming van de professionele normen al eerder een melding doen.

Meldrecht, geen meldplicht
Op grond van artikel 5.2.6 van de Wmo mogen beroepsbeoefenaren met een plicht tot geheimhouding, op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep, zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis. Dat mogen ze alleen doen:

  • als dat noodzakelijk is om kindermishandeling en/of huiselijk geweld te stoppen; of

  • als ze een redelijk vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld en dat willen laten onderzoeken.

In ons land heeft de wetgever bewust niet gekozen voor een wettelijke meldplicht. Daar kleven namelijk meer nadelen dan voordelen aan. Zo bestaat de kans dat patiënten die met mishandeling te maken hebben, u of de gezondheidszorg in het algemeen gaan mijden, terwijl hulp juist dan hard nodig is. Een meldplicht kan ook leiden tot ‘defensief melden’ en dus tot veel onnodige meldingen. Dit is nodeloos belastend, ook voor de vertrouwensrelatie arts-patiënt. Daarbij dreigt het gevaar dat meldingen in het gedrang komen.

U moet dus afwegen of u van het meldrecht gebruikmaakt. Het meldrecht is gebaseerd op de gedachte dat in de genoemde gevallen het belang van het slachtoffer vóór het beroepsgeheim mag gaan. Als het gaat om kindermishandeling vloeit dit ook voort uit artikel 3.1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Op grond van dit verdragsartikel moeten de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Ook artikel 19 van het IVRK speelt een rol. Dit artikel verplicht de lidstaten om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, mishandeling en verwaarlozing.

Een meldrecht betekent dat u per geval een afweging moet maken of een melding noodzakelijk is. De meldcode biedt daar door middel van een aantal professionele normen handvatten voor. Die normen zijn ruimer dan de strikte criteria die gelden voor het doorbreken van het beroepsgeheim op grond van een conflict van plichten. Zie verder bijlage 2 Beroepsgeheim en melden van kindermishandeling en huiselijk geweld

Naast bovenstaand meldrecht uit artikel 5.2.6 Wmo bestaan ook andere, vergelijkbare wettelijke meldrechten voor het uit eigen beweging verstrekken van gegevens. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van gegevens via de Verwijsindex Risicojongeren (VIR), aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en aan een jeugdbeschermer die een ondertoezichtstelling (OTS) uitvoert.19 Voor gegevensverstrekking aan andere ‘derden’, zoals hulpverleners en andere beroepskrachten die niet rechtstreeks bij de behandelingsovereenkomst betrokken zijn, is dat niet het geval. Toch beschrijft de meldcode in stap 4 van het Stappenplan (vermoeden van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I) hoe in uitzonderingsgevallen op basis van het conflict van plichten ook aan deze derden zonder toestemming gegevens kunnen worden verstrekt. In onderdeel III van deze meldcode is het verstrekken van informatie over kindermishandeling en/of huiselijk geweld op verzoek van politie/justitie gereguleerd. Dit kan zonder toestemming alleen op grond van een conflict van plichten. Zie over de meldrechten en het conflict van plichten verder bijlage 2 Beroepsgeheim en melden van kindermishandeling en huiselijk geweld.

Beroepsgeheim van de arts
Voor het beroepsgeheim geldt een aantal algemene wettelijke bepalingen. Deze zijn opgenomen in:

  • de regeling in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek over de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling, ook wel de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) genoemd;

  • de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG); en

  • het Wetboek van Strafrecht.

Volgens deze bepalingen heeft een arts die met anderen informatie deelt, daarvoor in beginsel de toestemming van de betrokkene(n) nodig. Deelt u die informatie zonder toestemming, dan schendt u formeel uw beroepsgeheim. Onder omstandigheden is het doorbreken van het beroepsgeheim zonder toestemming echter wettelijk toegestaan. Dit staat onder meer in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015.

Beroepsgeheim en meldrecht bij kindermishandeling en huiselijk geweld
Schakelt u bij (een vermoeden van) kindermishandeling of huiselijk geweld derden in? Dan kan dit conflicteren met uw beroepsgeheim. In de meldcode komt dit onderwerp dan ook regelmatig terug.

Communiceren met ouders en kinderen
Kinderen verdienen gedurende het doorlopen van het stappenplan een vorm van communicatie die op hen is toegesneden. Het is van belang om hierbij te bekijken wanneer de ouder/verzorger de rol van ouder en aanspreekpunt voor het kind kan behouden en wanneer het verstandiger is dat het kind alleen met u of andere hulpverleners spreekt. De aanwezigheid van ouders/verzorgers is niet altijd in het belang van het kind. Zie ook bijlage 8 Tips voor gesprekken met ouders en kinderen.

Open bespreken van vermoedens van kindermishandeling
Het bespreken van (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld kan de vertrouwensrelatie tussen u en uw patiënt schaden. Het risico daarvan is dat de patiënt niet meer open naar u is of de behandelrelatie verbreekt, terwijl hulp juist noodzakelijk is. Als u vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld op een juiste en professionele wijze bespreekt, leidt dat meestal tot herstel van de veiligheid. Maar in uitzonderingssituaties kan zo’n gesprek ook leiden tot onveiligheid bij het slachtoffer of bij uzelf. Hoewel openheid in deze meldcode het uitgangspunt is, kan het daarom soms toch beter zijn om (tijdelijk) niet open te zijn in het gesprek.

Benodigde vaardigheden en rol van de arts
De bestrijding van kindermishandeling en huiselijk geweld stelt hoge eisen aan uw sociale en communicatieve vaardigheden. Het vergt tact om dit gevoelige probleem bespreekbaar te maken. Essentieel is dat u zich niet veroordelend opstelt. Mishandeling is meestal het gevolg van onmacht. Onmacht om andere problemen het hoofd te bieden of onmacht die voortkomt uit pathologie bij de pleger en/of het slachtoffer. Juist daarom moeten zowel slachtoffer als pleger tijdig (en bij voorkeur ook gelijktijdig) hulp krijgen. Dát moet de eerste insteek zijn van het gesprek.

Dat neemt niet weg dat het soms nodig kan zijn om de pleger en het slachtoffer door civiel-, bestuurs-en/of strafrechtelijk ingrijpen (tijdelijk) van elkaar te scheiden of tot hulpverlening te dwingen. Soms is dat de enige mogelijkheid om de veiligheid te waarborgen. Dit is niet uw taak als arts, maar die van andere personen en instanties, zoals Veilig Thuis in samenwerking met de politie, het Openbaar Ministerie en/of de Raad voor de Kinderbescherming. De vertrouwensarts heeft daar – samen met zijn/haar ketenpartners – een rol in. Uw handelen als arts kan nodig zijn om deze opties mogelijk te maken.

Noodzaak van alertheid, actie en overleg
U moet altijd alert zijn op de eventuele aanwezigheid van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Maar kennis en alertheid alléén zijn niet genoeg. U moet ook actie ondernemen. Welke actie, op welke manier en op welk moment, is een kwestie van taxatie en afweging. Daarvoor biedt deze meldcode u handvatten, onder andere in de vorm van een stappenplan. Overleg, samenwerking en afstemming met anderen staan daarbij centraal. Kindermishandeling en huiselijk geweld zijn vaak zó complex, dat de aanpak ervan uw individuele mogelijkheden en/of die van uw organisatie overstijgen.

Belang van preventie van kindermishandeling en huiselijk geweld
Het is van groot belang dat u als arts kennis heeft van risicofactoren en signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld, en dat u alert bent op de aanwezigheid daarvan. Daarnaast dient u kennis te hebben van beschermende factoren, van het belang van preventie en van de preventieve mogelijkheden. Het in gesprek gaan over ouderschap en mantelzorgverlenerschap en over de invloed die somatische, psychische en/of maatschappelijke factoren hierop kunnen hebben, dient deel uit te maken van uw dagelijkse praktijk. Inzet van preventieve interventies, het zorgen voor voldoende ondersteuning en het betrekken van het netwerk wanneer er sprake is van een verhoogd risico, zijn de belangrijkste stappen in het voorkomen of verminderen van kindermishandeling en huiselijk geweld.

Dubbele loyaliteit van arts naar pleger en slachtoffer
Hoewel niet altijd duidelijk is wie slachtoffer is en wie pleger, en dat soms ook door elkaar loopt, is een bijkomende factor dat uw zorgplicht en loyaliteit als arts niet altijd uitsluitend bij het slachtoffer liggen, maar ook bij de (mogelijke) pleger(s). Bij sommige artsen liggen de primaire zorgplicht en loyaliteit zelfs overwegend bij de pleger(s). Toch is het de professionele verantwoordelijkheid van alle artsen dat zij (mogelijke) slachtoffers beschermen door kindermishandeling en huiselijk geweld te signaleren, hen uitleg te geven, toe te leiden naar hulp en zo nodig een melding te doen bij Veilig Thuis. Dit geldt ook als u (ook of alleen) de pleger als patiënt heeft. En dus ook als het slachtoffer niet uw patiënt is, maar wel deel uitmaakt van de huiselijke kring van uw patiënt.

Herkenbaarheid van kindermishandeling en huiselijk geweld
In de eerste plaats zijn kindermishandeling en huiselijk geweld vaak moeilijk te herkennen. Dit geldt zowel voor hulpverleners als voor de plegers en slachtoffers zelf. Vaak is er bij de pleger geen sprake van doelbewust schade doen aan het slachtoffer en voelt de pleger zich machteloos in zijn handelen. Het is dan vaak angst die het adequaat vragen om hulp in de weg staat.

In andere gevallen heeft de pleger onvoldoende zicht op de impact van het eigen handelen op het slachtoffer. Dit is vooral het geval wanneer het gaat om langetermijngevolgen bij (emotionele) verwaarlozing. Maar het kan ook aan de orde zijn wanneer het denken en handelen verstoord worden door bijvoorbeeld een ernstige psychiatrische aandoening of verstandelijke beperking. Pleger(s) en slachtoffer(s) erkennen de ernst van de situatie vaak niet en spreken er niet over met anderen, waarbij angst en/of schaamte vaak een belangrijke rol speelt. De loyaliteit naar, en de afhankelijkheid van de pleger(s) is bij slachtoffers vaak ook groot.

Daarnaast zijn signalen vrijwel nooit specifiek. Juist in de combinatie van signalen en de leefsituatie van het (vermoedelijke) slachtoffer en/of de (vermoedelijke) pleger ligt de basis van het herkennen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Maar ook fysieke signalen zijn vaak moeilijk of niet zichtbaar, waardoor nader lichamelijk/medisch onderzoek vaak noodzakelijk is. Om die reden vervult u als arts bij de signalering (en aanpak) van kindermishandeling en huiselijk geweld ook zo’n bijzondere rol. Het gebruik van signalerings- en risicotaxatie-instrumenten kan u helpen bij het herkennen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Er zijn vele instrumenten in omloop. U wordt op grond van deze meldcode geacht die instrumenten te hanteren, die in uw werksetting gebruikelijk zijn.17 Zie ook onderdeel IV Algemene verantwoordelijkheden van de arts rond kindermishandeling en huiselijk geweld.

Het herkennen van signalen is ook lastig omdat veel geweld samengaat met problematiek op andere terreinen: armoede, werkeloosheid, verslavingsproblemen, een (hoog)conflictscheiding en GGZ-problematiek. Oftewel de context van multi-problematiek kan het herkennen van geweld lastig maken. Ook bij mensen met een verstandelijke beperking (VB) kan het herkennen van signalen lastig zijn. Zeker bij mensen met een matige tot ernstige VB, met name vanwege beperkingen in de communicatie. Dit terwijl mensen met een matige tot ernstige VB juist meer risico lopen op problemen.18

Kenmerken van de bestrijding van kindermishandeling en huiselijk geweld
Kindermishandeling en huiselijk geweld, waaronder uitdrukkelijk ook verwaarlozing valt, zijn complexe problemen. De bestrijding ervan is dan ook niet makkelijk. Dat heeft te maken met verschillende factoren, die hieronder worden beschreven. Zij vormen mede de aanleiding voor deze meldcode.

Meldcode verplicht voor artsen en instellingen
Sinds de invoering van de Wet verplichte meldcode in 2013 zijn veel instellingen en professionals verplicht om te werken volgens een meldcode waarin staat hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling moet worden omgegaan. De verplichting geldt voor instellingen en zelfstandig werkzame professionals in de gezondheidszorg, ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, kinderopvang en justitie. Instellingen moeten ook de kennis over, en het gebruik van de meldcode bevorderen.

In het Besluit verplichte meldcode is vastgelegd uit welke elementen een meldcode in elk geval moet bestaan (een stappenplan met afwegingskader en een kindcheck). De KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld is gebaseerd op die wettelijke eisen, maar bevat méér dan dat. Zo is in deze meldcode een tweede stappenplan opgenomen voor het verstrekken van informatie door de arts (als informant) op verzoek van Veilig Thuis (VT), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of de Gecertificeerde Instelling (GI).

Kindermishandeling en huiselijk geweld komen in veel voor. De schatting van het aantal mishandelde kinderen in Nederland lag in 2017 tussen de 90.000 en 127.000, oftewel 26 tot 37 per 1000 kinderen.11 Cijfers uit 2022 lieten zien dat 9% van de bevolking van 16 jaar en ouder in de afgelopen 12 maanden slachtoffer was geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld. Dit komt neer op bijna 1,3 miljoen personen. 6% van de personen van 16 jaar of ouder was structureel slachtoffer van huiselijk geweld. Dat wil zeggen dat ze in de afgelopen 12 maanden ten minste één bepaalde vorm van huiselijk geweld (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks hadden meegemaakt. Dit betreft 850 duizend personen.12 Naar schatting heeft 5,5% van de thuiswonende ouderen sinds 65-jarige leeftijd een vorm van ouderenmishandeling meegemaakt. In 2017 was dat naar schatting 2,0%.13 De cijfers voor mishandeling van mensen met een verstandelijke beperking bedragen volgens buitenlands onderzoek 62% voor jongens en 58% voor meisjes. Voor volwassenen is dat 64% voor mannen en 68% procent voor vrouwen.14 Een eerdere review liet ook al hoge percentages zien bij mensen met een verstandelijke beperking. Naar voren kwam dat 26-90% van de vrouwen en 29-87% van de mannen gedurende hun leven ooit te maken heeft gehad met een vorm van mishandeling.15

Kindermishandeling en huiselijk geweld vormen een enorme bedreiging voor de veiligheid en de gezondheid van mensen. Daarnaast vormen ze voor kinderen een bedreiging voor hun ontwikkeling. Diverse onderzoeken tonen aan dat traumatische ervaringen in de jeugd vaak grote gevolgen hebben voor de psychische en lichamelijke gezondheid in het latere leven en kunnen leiden tot revictimisatie en slachtoffer-plegerwisseling.16 Tevens blijkt de kans groot dat geweld in het gezin van generatie op generatie wordt overgedragen (intergenerationele overdracht).

Om die redenen moeten kindermishandeling en huiselijk geweld krachtig worden bestreden. Als arts kunt en moet u daar een bijdrage aan leveren. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit uw zorgplicht als arts. Deze meldcode – en in het bijzonder het daarin opgenomen Stappenplan (vermoedens van) Kindermishandeling en huiselijk geweld (onderdeel I) – is bedoeld om u te ondersteunen bij het maken van de afwegingen die daarbij noodzakelijk zijn.

Introductie op de KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld